strijken (vervoeging)

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.

Nederlands (nl)

Vervoeging van die bedrywende vorm van strijken
Onbepaalde wys Kort Lank
Onvoltooid Teenwoordig strijken te strijken
Toekomend zullen strijken te zullen strijken
Voltooid Teenwoordig hebben gestreken te hebben gestreken
Toekomend gestreken zullen hebben gestreken te zullen hebben
Gebiedende wys Aanvoegende wys Onvoltooide deelwoord Voltooide deelwoord
ev.
strijk
mv. verouderd
strijkt
strijke strijkend gestreken
Aantonende wys enkelvoud meervoud
Onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
Teenwoordige tyd (o.t.t.) strijk strijkt strijkt strijkt strijkt strijken strijken strijken
Verlede tyd (o.v.t.) streek streek streek streekt streek streken streken streken
Toekomende tyd (o.t.t.t.) zal strijken zult/zal strijken zult/zal strijken zult strijken zal strijken zullen strijken zullen strijken zullen strijken
Voorwaardelik (o.v.t.t.) zou strijken zou strijken zou(dt) strijken zoudt strijken zou strijken zouden strijken zouden strijken zouden strijken
Voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
teenwoordig (v.t.t.) heb gestreken hebt gestreken hebt/heeft gestreken hebt gestreken heeft gestreken hebben gestreken hebben gestreken hebben gestreken
verlede (v.v.t.) had gestreken had gestreken had gestreken hadt gestreken had gestreken hadden gestreken hadden gestreken hadden gestreken
toekomend (v.t.t.t.) zal gestreken hebben zal/zult gestreken hebben zult/zal gestreken hebben zult gestreken hebben zal gestreken hebben zullen gestreken hebben zullen gestreken hebben zullen gestreken hebben
voorwaardelik (v.v.t.t.) zou gestreken hebben zou gestreken hebben zou/zoudt gestreken hebben zoudt gestreken hebben zou gestreken hebben zouden gestreken hebben zouden gestreken hebben zouden gestreken hebben
Onpersoonlijke lydende vorm gestreken worden
Onvoltooid Voltooid
Teenwoordige tyd er wordt gestreken er is gestreken
Verlede tyd er werd gestreken er was gestreken
Toekomende tyd er zal gestreken worden er zal gestreken zijn
Voorwaardelik er zou gestreken worden er zou gestreken zijn
Lydende vorm gestreken worden
Onbepaalde wys kort lank
Onvoltooid Teenwoordig gestreken worden gestreken te worden
Toekomend gestreken zullen worden gestreken te zullen worden
Voltooid Teenwoordig gestreken zijn gestreken te zijn
Toekomend gestreken zullen zijn gestreken te zullen zijn
Enkelvoud Meervoud
Onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
Teenwoordig (o.t.t.) word gestreken wordt gestreken wordt gestreken wordt gestreken wordt gestreken worden gestreken worden gestreken worden gestreken
Verlede (o.v.t.) werd gestreken werd gestreken werd gestreken werdt gestreken werd gestreken werden gestreken werden gestreken werden gestreken
Toekomend (o.t.t.t.) zal gestreken worden zult gestreken worden zult gestreken worden zult gestreken worden zal gestreken worden zullen gestreken worden zullen gestreken worden zullen gestreken worden
Voorwaardelik (o.v.t.t.) zou gestreken worden zou gestreken worden zou/zoudt gestreken worden zoudt gestreken worden zou gestreken worden zouden gestreken worden zouden gestreken worden zouden gestreken worden
Voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
Teenwoordig (v.t.t.) ben gestreken bent gestreken bent/is gestreken zijt gestreken is gestreken zijn gestreken zijn gestreken zijn gestreken
Verlede (v.v.t.) was gestreken was gestreken was gestreken waart gestreken was gestreken waren gestreken waren gestreken waren gestreken
Toekomend (v.t.t.t.) zal gestreken zijn zult gestreken zijn zult gestreken zijn zult gestreken zijn zal gestreken zijn zullen gestreken zijn zullen gestreken zijn zullen gestreken zijn
Voorwaardelik (v.v.t.t.) zou gestreken zijn zou gestreken zijn zou/zoudt gestreken zijn zoudt gestreken zijn zou gestreken zijn zouden gestreken zijn zouden gestreken zijn zouden gestreken zijn