Deutscher

Duits (de)

naamval	Enkelvoud (sonder lidwoord)	Enkelvoud (met lidwoord)	Meervoud (sonder lidwoord)	Meervoud (met lidwoord)
nominatief	Deutscher	der Deutsche	Deutsche	die Deutschen
genitief	Deutschen	des Deutschen	Deutscher	der Deutschen
datief	Deutschem	dem Deutschen	Deutschen	den Deutschen
akkusatief	Deutschen	den Deutschen	Deutsche	den Deutschen

Wisselspelling

Deutſcher, bepaald: der Deutſche; meervoud: Deutſche, bepaald: Deutſchen

Met fraktuurletters

, bepaald: ; meervoud: bepaald:

Uitspraak

IPA: Standaardtaal tot 1957: [ˈdɔʏ̯tʃər], bepaald: [ˈdɔʏ̯tʃə]; meervoud: [ˈdɔʏ̯tʃə] bepaald: [ˈdɔʏ̯tʃən]

Noord-Duitse en Middelduitse standaardtaal sedert 1957: [ˈdɔʏ̯tʃɐ], bepaald: [ˈdɔʏ̯tʃə]; meervoud: [ˈdɔʏ̯tʃə], bepaald: [ˈdɔʏ̯tʃn̩]

Suid-Duitse en Oostenrykse standaardtaal sedert 1957: [ˈd̥ɔʏ̯tʃɐ], bepaald: [ˈd̥ɔʏ̯tʃe]; meervoud: [ˈd̥ɔʏ̯tʃe], bepaald: [ˈd̥ɔʏ̯tʃn̩]

Switserduitse standaardtaal: [ˈd̥ɔʏ̯tʃər], bepaald: [ˈd̥ɔʏ̯tʃə]; meervoud: [ˈd̥ɔʏ̯tʃə], bepaald: [ˈd̥ɔʏ̯tʃən]

Selfstandige naamwoord

    Betekenisse

1. Duitser, inwoner, burger van Duitsland.
2. Duitser, lid van 'n Duitssprekende bevolking.