Gaan na inhoud

Mandantin

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.
Naamval Enkelvoud Meervoud
Nominatief Mandantin Mandantinnen
Genitief Mandantin Mandantinnen
Datief Mandantin Mandantinnen
Akkusatief Mandantin Mandantinnen
, meervoud:
IPA:
Standaardtaal tot 1957: [manˈdantɪn], meervoud: [manˈdantɪnən]
Noord-Duitse en Middelduitse standaardtaal sedert 1957: [manˈdantɪn], meervoud: [manˈdantɪnən]
Suid-Duitse en Oostenrykse standaardtaal sedert 1957: [manˈd̥and̥in], meervoud: [manˈd̥and̥inen]
Switserduitse standaardtaal: [manˈd̥antɪn], meervoud: [manˈd̥antɪnən]
Kliënte

    Sinonieme

Klientin
(Manlik:) Mandant