Gaan na inhoud

afhalen

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.
Stamtye
afhalenhaalde afafgehaald  
Tydvorme
PersoonTeenwoordige TydVerlede Tyd
ikhaal afhaalde af
jij, uhaalt af
hij, zij, hethaalt af
wij, jullie, zijhalen afhaalden af
Gebiedende WysVoltooide deelwoordOnvoltooide deelwoord
haal afafgehaaldafhalend
 
Hulp:IPA: [ˈɑf.ɦa.lə(n)]
   
(lêer)
af•ha•len
  1. Afhaal
  2. Verwyder
1. «Onze vertegenwoordiger zal u bij aankomst van de luchthaven afhalen
Ons verteenwoordiger sal u by aankoms van die lughawe afhaal.
2. «Alle messen en vorken zijn van tafel afgehaald
Al die messe en vurke is van die tafel verwyder.