Gaan na inhoud

zagen

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.
Stamtye
zagenzaagdegezaagd  
Tydvorme
PersoonTeenwoordige TydVerlede Tyd
ikzaagzaagde
jij, uzaagt
hij, zij, hetzaagt
wij, jullie, zijzagenzaagden
Gebiedende WysVoltooide deelwoordOnvoltooide deelwoord
zaaggezaagdzagend
 
Saag
«Ik kan niet geloven dat je echt een gat in die mooie oude deur gezaagd hebt.»
Ek kan nie glo jy het sowaar 'n gat in daardie mooi ou deur gesaag nie!

    Eienskappe

Oorganklike werkwoord.
HulpwerkwoordeBedrywendLydend
Onvoltooidworden
Voltooidhebbenzijn

Die voltooide deelwoord kan attributief gebruik word.
Swakke werkwoord met agtervoegsel -de.

    Uitspraak   

Hulp:IPA: ['zaɣə(n)]
(lêer)

Woordafbreking: za‧gen

Meervoud van ☞ zaag..