vestigen

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.

Nederlands (nl)

Stamtye
vestigen vestigde gevestigd  
Tydvorme
Persoon Teenwoordige Tyd Verlede Tyd
ik vestig vestigde
jij, u vestigt
hij, zij, het vestigt
wij, jullie, zij vestigen vestigden
Gebiedende Wys Voltooide deelwoord Onvoltooide deelwoord
vestig gevestigd vestigend
 

Uitspraak

Hulp:IPA: [ˈvɛs.tə.ɣə(n)]
   
(lêer)

Woordafbreking

ves•ti•gen

Werkwoord

    Betekenisse

  1. Vestig, stig, aanvaar kry, sorg dat iets vas kom staan
  2. Vestig, rig;
  3. zich ~ in, op, te: Hom vestig, êrens gaan woon

    Eienskappe

1 en 2
Oorganklike werkwoord.
Hulpwerkwoorde Bedrywend Lydend
Onvoltooid worden
Voltooid hebben zijn

Die voltooide deelwoord kan attributief gebruik word.
3
Wederkerende werkwoord.
Die hulpwerkwoord van die voltooide tye is hebben.
Swakke werkwoord met agtervoegsel -de.

    Voorbeeldsinne

1.: «In 1652 werd een nederzetting gevestigd die nu Kaapstad heet.»
'n Nedersetting word in 1952 gevestigwat nou Kaapstad heet.
2.: «Vestig uw aandacht hierop!»
Rig u aandag hierop!
3.: «Hij heeft zich daar als arts gevestigd
Hy het hom daar as arts gevestig.