Gaan na inhoud

jouw

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.
Hulp:IPA: [jɑu̯]
   
(lêer)
persoon enkelvoud meervoud
byvoeglik selfstandig byvoeglik selfstandig
1ste mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2de
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2de
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3de m zijn
z'n
zijne hun hunne
3de v haar
d'r, 'r
hare
3de o zijn
(ervan)
-
Jou wat betref die persoon wat aangespreek word. Vertroulik tweede persoon enkelvoud
«Hij heeft jouw hoed in zijn hand.»
Hy het jou hoed in sy hand.

    Eienskappe

Die swakke vorm is je.

    Homofone

Jou
  1. eerste persoon enkelvoud teenwoordige tyd van jouwen
  2. (by inversie) tweede persoon enkelvoud teenwoordige tyd van jouwen
  3. gebiedende wys van jouwen
1.: Ik jouw.
2.: Jouw je?
3.: Jouw!