Gaan na inhoud

leven

Vanuit Wiktionary, die vrye woordeboek.
Hulp:IPA: [ˈle.və(n]
   
(lêer)
Stamtye
levenleefdegeleefd  
Tydvorme
PersoonTeenwoordige TydVerlede Tyd
ikleefleefde
jij, uleeft
hij, zij, hetleeft
wij, jullie, zijlevenleefden
Gebiedende WysVoltooide deelwoordOnvoltooide deelwoord
leefgeleefdlevend
 
Lewe
«Hoe lang heeft hij geleefd
Hoe lank het hy geleef?

    Eienskappe

Inergatiewe werkwoord.
HulpwerkwoordeBedrywendOnpersoonlik lydend
Onvoltooidworden
Voltooidhebbenzijn

Die voltooide deelwoord kan nie attributief gebruik word nie.
Swakke werkwoord met agtervoegsel -de.
Enkelvoud Meervoud
Naamwoord leven olevens 
Verkleinwoord leventjeleventjes
Lewe